(en ook over hoe trauma altijd een uitweg zoekt)
Het begon met het besluit om mijn grijze haren uit te laten groeien. Lang ben ik daarover aan het twijfelen geweest en net toen ik besloten had om dat nog even niet te doen, werd ik overvallen door de beslissing om het wel te doen.
Dat zette een periode van rouw in gang die nog niet klaar is.
Naast grijze haren merk ik natuurlijk nog veel meer van het ouder worden. Langzaam wordt alles slapper en zachter. Mijn huid, mijn borsten, mijn oogleden. Andere plekken worden nog voller dan ze al waren. Mijn buik, mijn heupen. En tot overmaat van ramp gaan er overal in mijn gezicht haartjes groeien.
De overgang doet haar werk.
Uiterlijk is voor mij altijd heel belangrijk geweest. Met twee prachtige ouders die veel voor elkaar kregen door hun mooie verschijning kreeg ik het belang ervan met de paplepel ingegoten. Geef ze eens ongelijk. Het had hen veel gebracht.
Serieus als ik was nam ik de boodschap nogal letterlijk.
Als je de mooiste bent dan komt het wel goed met je, zo had ik begrepen. Als tiener in Amsterdam stelde ik het mijzelf tot doel om mooier te zijn dan de fotomodellen die bij de tramhaltes hingen. Dat bleek onhaalbaar, want elke week werden er nieuwe, nog mooiere exemplaren opgehangen.
Het dreef mij tot wanhoop.
Bovendien werden er op een flink aantal cruciale momenten in die periode nogal onhandige opmerkingen over mijn lijf gemaakt waaruit ik begreep dat er van alles mee mis was. Ik was te dik, mijn borsten hingen teveel, mijn heupen waren te breed, ik had teveel cellulitis op mijn benen, mijn vriendinnen hadden wèl mooie lijven.
Ze staan allemaal in mijn geheugen gegrift.
De overtuiging dat ik leuk mee kon doen, maar nooit de mooiste zou worden (en het dus ook nooit helemaal goed met me zou komen) nestelde zich moeiteloos in mij. Het gaf mij een tweederangs gevoel dat keer op keer werd bevestigd. Wat er ook tegen mij gezegd werd, het lukte niemand om die overtuiging te ontkrachten.
Het waren lieve, maar doorzichtige pogingen om mij gerust te stellen, vond ik.
In mijn eerste relatie werd mijn overtuiging nogal pijnlijk bevestigd. Ik werd verliefd op iemand die mij liet weten dat hij eigenlijk liever met iemand anders wilde zijn. Alleen omdat zij hem niet wilde vond hij mij als tweede keuze ook goed genoeg. Ik was 18 en snapte hem.
Ik kende mijn plek.
Ook in volgende relaties speelde concurrentie met andere vrouwen meestal een grote rol. Het was alsof ik ze erop uitkoos, wat natuurlijk ook zo was. Elke situatie waarin ik geconfronteerd werd met het gevoel niet goed genoeg te zijn was een uitnodiging om mijn overtuiging te gaan doorzien.
Trauma zoekt altijd een uitweg, maar dat wist ik toen nog niet.
Als volwassene leek ik ogenschijnlijk kortte metten te maken met mijn eerdere ervaringen. Ik kreeg een relatie met een man die niet zo erg met uiterlijk bezig was en al helemaal niet met anderen vrouwen. In ieder geval niet in mijn bijzijn. Je zou verwachten dat ik helemaal opbloeide zonder concurrentie, maar dat gebeurde niet.
Eerder het tegenovergestelde.
Dingen moeten in mijn leven altijd sterk uitvergroot en extreem pijnlijk worden voordat ik ze kan verwerken. Zo ook met dit thema. Goed en mooi genoeg zijn bleek ontzettend saai voor mij. Hoe langer de relatie duurde, hoe grauwer mijn leven werd. Dat was gek. Kreeg ik eindelijk waar ik zo naar verlangde, was het wéér niet goed.
Ik zag mijzelf veranderen in een zure, ontevreden vrouw.
Het idiote van het effect van trauma is dat je als het ware met verschillende brillen de wereld in gaat kijken. Je kunt dat ook wel ‘delen in jezelf’ noemen die haast aparte levens leiden. Ik wist natuurlijk altijd al dat ‘de mooiste zijn’ onmogelijk is en toch is het een reëel streven. Ik wist dat ‘mooi en goed genoeg zijn’ heel passend is in een relatie. En toch was dat niet genoeg.
Na de scheiding is mijn leven erg veranderd.
Terugkijkend ben ik verbaasd dat ik niet eerder zag dat ik mijn veilige omgeving heb ingeruild voor omgevingen waarin uiterlijk heel belangrijk is. Ik ben gaan dansen met mensen die ook veel met hun eigen uiterlijk en dat van anderen bezig zijn. Ik ben gaan sporten in de sportschool en gaan werken met mensen met een eetstoornis, samen met collega’s die er allemaal ook eentje hebben gehad.
Als ik mijn trauma niet verwerk dringt het zich vanzelf aan mij op.
Het pijnlijke effect ervan is dat de relatie die ik met mijn lijf heb verslechterde. Mijn mening erover werd steeds harder, mijn afkeer groter. Een aantal vervelende ervaringen die erg leken op wat ik meemaakte als jonge vrouw hielpen daar niet bij. Niet kloppende ervaringen herhalen zich echt net zo vaak totdat je er werkelijk “nee” tegen zegt.
En dat is me tot op heden nog niet gelukt.
Ondertussen weet ik dat je trauma pas kunt verwerken als je werkelijk kan doorzien dat je iets bent gaan geloven dat niet waar is en gaat voelen hoe dat je geraakt heeft. Dat kan alleen als je erbij blijft. Ontkennen, geruststellen, de andere kant op kijken werkt allemaal niet. Het gevolg is dat het verhaal zich in steeds extremere vormen aan je voordoet alsof het leven je keer op keer vraagt: “Zie je het nu, of moet ik het nog een beetje uitvergroten?”
“Dank je, ik geloof dat ik het nu wel goed kan zien.”
Geholpen door de fase van het ouder worden waarin overduidelijk wordt dat ‘de mooiste worden’ echt, echt, ècht niet meer gaat lukken, ontstaat er nu geloof ik ruimte om het op te geven. Ik ga steeds helderder zien wat er allemaal is gebeurd en hoe hard ik gewerkt heb om het misverstand te bevechten.
Heel vaak word ik overvallen door mijn eigen tranen.
Zodra ik ga wandelen in de natuur of alleen in mijn auto zit dringen herinneringen aan pijnlijke situaties zich aan mij op. Anders dan eerder laat ik dat maar een beetje gebeuren. Ik rouw om wat ik heb meegemaakt en wat dat allemaal in beweging heeft gezet. Ik rouw om een leven waarin ik me niet thuis voel in mijn eigen lijf.
In vertrouwen dat ik het trauma daarmee de uitweg geef die het al zo lang zoekt.