Ik ben altijd erg onder de indruk van de snelheid waarmee iemand voor mij een zakdoekje of een glaasje water gaat halen als ik moet huilen. De eerste beweging bij verdriet is meestal ervan weg om iets te halen dat het kan stoppen.
Zo ook van mij.
Zodra ik bij iemand een nare emotie zie verschijnen is mijn eerste impuls vaak nog steeds om iets te verzinnen waardoor het stopt, al weet ik allang dat emoties in golven komen en de oplossing ligt in het om laten slaan en uit laten golven.
Wat maakt ons toch zo bang voor emoties?
Eerder verzon ik er een theorie over die best plausibel klinkt. Dat wij het voelen afgeleerd hebben na de twee wereldoorlogen, omdat mensen elkaar vertelden dat je nooit zoveel leed kon hebben als mensen die dat hebben meegemaakt en je je dus per definitie aanstelt. Dat het krachtig werd om je je er niet onder te laten krijgen en mensen daardoor massaal leerden om hun emoties weg te maken.
Misschien is het waar, maar mijn theorie viel op zijn minst gedeeltelijk in duigen toen afgelopen week in een sessie ineens Rumi voorbij kwam en ik zijn gedicht “De herberg” voordroeg aan een cliënte.
De herberg
Dit mens-zijn is een soort herberg
Elke ochtend weer een nieuw bezoek.
Een vreugde, een depressie, een benauwdheid,
een flits van inzicht komt
als een onverwachte gast.
Verwelkom ze; ontvang ze allemaal gastvrij
zelfs als er een menigte verdriet binnenstormt
die met geweld je hele huisraad kort en klein slaat.
Behandel dan toch elke gast met eerbied
misschien komt hij de boel ontruimen
om plaats te maken voor extase…
De donkere gedachten, de schaamte, het venijn,
ontmoet ze bij de voordeur met een brede grijns
en vraag ze om erbij te komen zitten.
De hemel heeft ze stuk voor stuk gestuurd
om jou als raadgever te dienen.
Rumi leefde van 1207 tot 1273!
Mijn vraag is dus opnieuw: wat maakt ons toch zo bang voor emoties?